Interview met Michiel de Ruyter

Het is een publiek geheim dat het standbeeld van Michiel de Ruyter in Vlissingen, aan de kop van de gelijknamige boulevard, bij volle maan om middernacht tot leven komt en dan een kwartier lang beschikbaar is voor vragen van de pers. Eergisteren ging ik er met mijn opschrijfboekje heen. ‘Wie is daar,’ klonk een bronzen stem, geladen met zoveel autoriteit dat ik als een scheepsjongen begon te beven. Ik fluisterde mijn naam. ‘Het is voor de PZC,’ voegde ik eraan toe. ‘Beter laat dan nooit!’ zei het beeld bars. Ik waagde het uit te leggen dat de redactie van de PZC uit nuchtere, doorgewinterde journalisten bestaat en dat het wachten was op een goedgelovige, romantische ziel om bij volle maan –
‘Ter zake!’
‘Tot uw orders, kapitein. Hoe maakt u het?’
‘Man, heb je mijn haren al bekeken?’
Het maanlicht bescheen De Ruyters weelderige haardos, die bij de middenscheiding wit was uitgeslagen, en ik begreep dat de meeuwen die overdag boven de haven cirkelen hier niet vrijuit gingen.
‘Heb ik het vaderland soms gediend om die smurrie op mijn hoofd te krijgen?’
‘Sic transit gloria mundi,’ mompelde ik.
‘Wie zijn moeder?’
‘Niets, admiraal!’ Ik wiste het zweet van mijn voorhoofd, want nu kwam het moeilijkste deel van mijn opdracht. ‘Uwe doorluchtigheid, u bent een onbetwiste nationale held, maar gesteld dat een enkeling u een… koloniale zeerover noemt, hoe luidt dan uw antwoord?’ Het beeld zweeg. ‘Ik bedoel, u zult niet het eerste standbeeld zijn dat van zijn sokkel wordt getrokken en in de haven belandt.’
‘Een zeemansgraf is zo slecht nog niet. Weet je wat het is, boekenwurm? Het laat me koud hoe jullie, armzalige stervelingen, over me oordelen, jullie die jezelf niet eens kennen, laat staan iemand die al eeuwen dood is. Hoe dan ook, zelfs de roem van Michiel de Ruyter zal verzinken in de oceaan van de tijd.’
Ik floot van bewondering. ‘Prachtig gezegd, admiraal! Is het waar, excellentie, dat u als knaap de torenspits van de Grote Kerk bent afgedaald – aan de buitenkant?’
‘Even waar als dat Sinterklaas met zijn paard over de daken rijdt.’
‘Honderd procent waar,’ noteerde ik in mijn boekje. Ik wilde nog meer vragen, maar toen was het kwartier voorbij. Onbeweeglijk staarde het beeld, gehuld in zijn wijde mantel, op me neer, en ik begreep dat het zelfs na het honderste vraaggesprek een mysterie voor me zou blijven.

Gepubliceerd in: PZC

Share:

Facebook
Twitter
Pinterest
LinkedIn
Overige artikelen