MARCO KAMPHUIS

Ik had meteen mijn twijfels over de bezorgers van de nieuwe wasmachine. Een van de twee droeg sandalen. Blote tenen en een loodzware wasmachine, ik vond het geen gelukkige combinatie. Nadat ze het apparaat de trappen op hadden gezeuld, wilden ze weer vertrekken. Ik verzocht ze de boel eerst even aan te sluiten. Daar hadden ze duidelijk niet op gerekend. Ze stommelden de trap af naar hun vrachtwagen. Toen ze weer boven kwamen, torsten ze samen een ontzaglijke houten kist, zoiets als de schatkist van een zeerover. ‘Het gereedschap,’ pufte de voorste. Het elektriciteitssnoer van de wasmachine bleek te kort om de aansluiting te bereiken, en wat die schatkist ook bevatte, een langer snoer was daar niet bij. ‘Dan moeten we terug naar de winkel,’ zeiden ze.


Een uur later verschenen er twee jongemannen – studenten, was mijn indruk – met een moderne ijzeren gereedschapskist. Discreet trok ik me terug in mijn werkkamer. Even later werd er op de deur geklopt. Of ik een schroevendraaier had. Die had ik.


Na een halfuur wordt er opnieuw geklopt. Een van beide jongens, lijkbleek, komt zeggen dat hij iets kapot getrokken heeft. Hij opent een trillende hand met daarin het bewijsstuk, een blauw draadje. ‘We zullen terug naar de winkel moeten,’ zegt hij. Daarbij trekt hij zo’n benauwd gezicht dat ik hem geruststel. Geen probleem, ik wacht op jullie, ik hoefde toch nergens heen.


Uren later is mijn geduld op en bel ik de winkel om te vragen waar de studenten blijven. Die komen niet meer, luidt het antwoord, de een is bij aankomst in de winkel flauwgevallen en de ander brengt hem naar huis. Maar geen nood, verse krachten zijn op komst.


Inderdaad dient een klein mannetje met een dun snorretje zich aan. Alles wat hij bij zich heeft is een schroevendraaier. ‘Veel gereedschap heb je niet bij je,’ grom ik. ‘Het gaat om het juiste gereedschap,’ is zijn repliek. Amper heb ik me in mijn werkkamer opgesloten, of hij is al klaar. Ongelovig kom ik naar de wasmachine kijken. Hij schakelt het apparaat in en verdomd, hij doet het.


‘Als er vonken uitkomen, moet u de winkel bellen,’ zegt hij.


Mijn getergde reactie komt te snel, ik ben slachtoffer van de goede oude humor van het vak. Met een groet verdwijnt de reparateur, hij is hooguit vijf minuten binnen geweest. Bewonderend kijk ik hem na. Behendig keert hij zijn auto in de straat en scheurt weg.


Vaklui, die hebben we nodig.

Verschenen in: PZC

Share:

Facebook
Twitter
Pinterest
LinkedIn
Overige artikelen